De bruisende en levendige concerten zijn concerti grossi: niet voor één solo-instrument geschreven. In het eerste, derde en zesde concert is er een evenwicht in beantwoording tussen orkest en solopartijen, in de andere concerten ligt de nadruk op de solo-instrumenten (tezamen het concertino) en heeft het orkest een meer begeleidende rol. Voor de meeste concerten geldt de sterk zelfstandige rol van de solo-instrumenten binnen het concertino, maar in het 4e concert is de viool dominant ten opzichte van de blokfluiten, terwijl in het 5e het klavecimbel centraal staat.